In de 19de eeuw ontstonden in het zuiden van Fryslân in gebieden waar turf als brandstof werd gewonnen zogenaamde veenpolders. De Friese veenpolders werden bemalen door meerdere grote poldermolens. Oudega DFM en Kolderwolde liggen in zo’n voormalige veenpolder. Dit is de ‘Groote Noordwolderpolder’. Deze polder werd bemalen door vier grote molens die regelmatig onderhoud vroegen. Een opzichter moest namens het polderbestuur het dagelijkse beheer in goede banen leiden.
De Groote Noordwolderpolder stond bekend om zijn goede organisatie en gezonde financiële basis. Dit was vanaf de oprichting in 1834 het geval. Het zakelijke succes van de turfwinning en het in cultuur brengen tot landbouwgrond was niet in de laatste plaats te danken aan voortrekker en eerste secretaris J. Meinesz uit Oudemirdum, later Balk. Meinesz was aanvankelijk onderwijzer maar werd rijk en invloedrijk als houthandelaar en grootgrondbezitter. In 1902 is een nazaat van hem secretaris van het polderbestuur. Gegadigden voor de functie van opzichter kunnen zich bij de heer M. Meinesz te Harich aanmelden. Specifieke eis is het volkomen bekend zijn met het molenmakersvak. Naast iedere molen stond een molenaarswoning. Het uitvoeren van onderhoud aan deze woningen behoorde ook tot de taak van de opzichter, zo leert de advertentie ons.
Manusje van alles
De opzichter was in de praktijk een manusje van alles die verschillende praktische zaken namens het polderbestuur regelde. Zo lezen we in een advertentie uit 1907 dat gegadigden voor het verrichten van baggerwerk het bestek van de werkzaamheden konden verkrijgen bij de opzichter. Uit deze advertentie weten we dat de opzichter op dat moment H.J. van der Veer uit Kolderwolde was. Uit een latere actie van hem weten we dat zijn voornaam Hendrik luidde en dat hij moet hebben gesolliciteerd op de advertentie uit 1902.
Valschheid in geschrifte
Hendrik bleek echter niet zo braaf te zijn. Na acht jaar te hebben gewerkt als polder-opzichter verspeelde hij het in hem gestelde vertrouwen van het polderbestuur. Het echte probleem was zijn drankmisbruik, dat hem veel geld kostte. Het zette hem aan tot gesjoemel met declaraties van kosten van de molenaars die hij namens het polderbestuur uitbetaalde. De voorzitter rook onraad en ging zelf op onderzoek uit bij de molenaars. Het bleek dat de molenaars substantieel lagere bedragen hadden ingediend bij Van der Veer en dat Van der Veer de declaraties aan het bestuur had verhoogd.
Met sterke spiritualiënlucht voor de rechtbank
Op 29 juni 1910 moest Hendrik v.d. V. voor de rechtbank in Leeuwarden verschijnen. Hij verdedigde zich met het verhaal dat de gepleegde valsheid in geschrifte slechts zijn eerste misstap was. De president gaf hem een extra terechtwijzing aangezien hij met sterke dranklucht voor de rechters stond. De strafeis was 4 maanden gevangenis. De uitspraak voor ‘valschheid in geschrifte driemaal gepleegd’ en ‘gebruikmaking’ voor de toen 48-jarige timmerknecht was 3 maanden gevangenisstraf.
Frank Terpstra